The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


Het verhaal van Ajaamila

HOOFDSTUK I

De koning (Pariekshit) zei:

1. Het pad van de beëindiging van karma (nivritti) werd in het begin reeds door uedele in detail beschreven. Door dat pad wordt (het domein van) Brahmaa bereikt door verschillende stadia (Karma Yoga, Gnyaana Yoga en Bhakti Yoga). De verlossing wordt bereikt samen met Brahmaa.

2. En ook het pad dat wordt gekenmerkt door wereldse activiteiten (pravritti) (werd eveneens in detail beschreven), waarvan het doel is het bereiken van de hemel en andere genietingen, die zelf het product van de goenas (de natuur) zijn en die in het geval van jievas (individuele zielen) die zich niet hebben losgemaakt van prakriti (de natuur: letterlijk: wat wordt gekenmerkt door beweging), leiden tot de voortdurende wedergeboorte voor het herhaald genieten van zulk genot.

3. De verscheidene hellen die worden gekenmerkt door onrechtvaardigheid (als hun oorzaak) werden eveneens in detail beschreven. En de eerste periode van Manoe, genoemd naar Svaayambhoeva Manoe, werd eveneens beschreven.

4, 5. De dynastie van Priyavrata en Oettaanapaada en de levensverhalen van deze koningen (werden door u beschreven). Ge hebt ook eilandcontinenten, hun onderverdelingen, oceanen, bergen, rivieren, tuinen, de ordening van de bolvormige aarde met betrekking tot haar afdelingen, hun bijzondere kenmerken en afmetingen en ook die van hemellichamen en onderzeese regionen, zoals ze werden geschapen door de Almachtige Heer, beschreven.

6. O luisterrijke, heilige wijze, wil nu in detail verklaren hoe een mens kan voorkomen dat hij terechtkomt in de helse regionen met hun ondraaglijke folteringen.

Shrie Shoeka zei:

7. Men zegt dat een mens die geen boetedoening doet in dit leven zelf voor zonden die werden begaan met zijn denken, woorden en daden na de dood naar de helse regionen gaat. Deze regionen met hun gestrenge beproevingen werden u door mij beschreven.

8. Dus moet men alvorens te worden verrast door de dood en terwijl het lichaam nog goed functioneert onmiddellijk proberen het gedane kwaad goed te maken met een beheerste geest, volgens de ernst van de fout, zoals een dokter die een diagnose stelt prompt een remedie of geneesmiddelen voorschrijft.

De koning zei:

9. Ondanks het inzicht dat een zonde tegen zijn belang indruist, zoals wordt bewezen door wat hij zag en hoorde, verliest een mens de controle over zichzelf en begaat ze telkens weer ondanks de boetedoening. Hoe kan er dan sprake zijn van boetedoening als de neiging tot het kwaad blijft bestaan?

10. Soms laat hij het kwaaddoen achterwege, maar doet hij het bij andere gelegenheden toch. Ik denk dus dat de daad van boetedoening even zinloos is als het wassen van een olifant (die zich onmiddellijk weer besmeurt met aarde nadat hij werd gewassen).

Shrie Shoeka zei:

11. Het is niet neergelegd dat er een volledige en uiteindelijke uitwissing van zonde is door de handeling van boetedoening, want slechts de onwetenden komen in aanmerking. Kennis alleen (Zelfverwerkelijking of kennis van de Kenner) is de echte boetedoening.

12. Zoals iemand die volwaardig voedsel eet zelden ziek wordt, zo ook komt degene die geregeld spirituele discipline volgt stap na stap in aanmerking voor het einddoel, O koning.

13, 14. Door concentratie van de geest en de zintuigen, de beoefening van het celibaat, beheersing van de geest en de zintuigen, liefdadigheid, waarheidszin, zuiverheid, de geloften van geweldloosheid enz. en voorschriften als Japa bevrijden de wijzen, die weten wat rechtvaardigheid is en die vol van geloof zijn, zich van de meest afschuwelijke zonden begaan in gedachte, woord en daad, zoals vuur zelfs een grote bundel bamboe verbrandt.

15. Zoals de zon de mist verdrijft, zo verdrijven enkele zeldzame mensen, die zijn toegewijd aan Heer Vaasoedeva, hun zonden louter door hun onwankelbare devotie voor de Heer.

16. O koning, geen enkele zondaar wordt gezuiverd door versterving en handelingen van boetedoening in dezelfde mate als degene die zijn leven heeft toegewijd aan Shrie Krishna en aan het dienen van zijn toegewijden.

17. Dit pad is beslist het juiste en het beste op deze wereld, aangezien het vol van zaligheid en volstrekt veilig is. Men treft op dit pad vriendelijke en begeerteloze toegewijden van Heer Naaraayana aan.

18. O koning der koningen, het uitvoeren van alle handelingen van boetedoening zuiveren iemand niet grondig als hij zich tegen Heer Naaraayana keert, evenmin als alle rivieren een wijnkruik kunnen zuiveren.

19. Degenen die zelfs al is het maar één keer hun geest hebben gevestigd op de lotusvoeten van Shrie Krishna met gehechtheid aan zijn uitstekende eigenschappen hebben hierdoor alle handelingen van boetedoening gesteld. Ze zien nooit Yama (god van de dood) of zijn dienaren met een strop in hun hand, zelfs niet in hun dromen.

20. Over dit onderwerp vertellen de wijzen de volgende oude legende, die bestaat uit een dialoog tussen de boodschappers van Vishnoe en die van Yama. Luister naar mij.

21. In Kaanyakoebja leefde een zekere brahmaan Ajaamila genaamd. Hij huwde een dienstmaagd. Hij raakte verdorven door zijn omgang met haar en verwaarloosde zijn vrome levensstijl.

22. Hij onderhield zijn gezin met verwerpelijke middelen, zoals mensen ontvoeren voor een losgeld, gokken, het plegen van bedrog en diefstal. Dat zondevolle schepsel folterde zelfs mensen.

23. Een lange periode van tachtig jaar van zijn leven verstreek op die manier dat hij in zijn levensonderhoud voorzag en de kinderen van die Daasa vrouw vertroetelde.

24. De oude kerel (Ajaamila) had tien zonen (met die vrouw). De jongste heette Naaraayana. Hij werd door zijn ouders aanbeden.

25. Hij (Ajaamila) had zijn hart gezet op dat zoet brabbelend kind. De oude man was verrukt toen hij het spel van zijn zoon gadesloeg.

26. Gebonden door vaderlijke liefde voor het kind placht hij het te voeden terwijl hij at en liet hij het drinken terwijl hij dronk. En ondertussen zag de dwaas niet in dat het uur van zijn dood naderde.

27. Op die manier leidde de onwetende Ajaamila zijn leven en toen het ogenblik van zijn dood uiteindelijk kwam, dacht hij aan zijn jonge zoon Naaraayana.

28. Hij zag drie verschrikkelijke mannelijke wezens met verwrongen gezichten en met overeind staand haar op hun lichaam en met een strop in hun hand naar hem toekomen om hem mee te nemen.

29. Met zijn zinnen in een staat van grote opwinding riep hij luid en lang de naam van zijn zoon, Naaraayana, die op een afstand verdiept was in zijn speelgoed.

30. Toen de dienaren van Naaraayana de stervende man de naam van Heer Hari, hun meester, hoorden uitspreken, kwamen ze terstond toegelopen, O grote koning.

31. De engelen van Vishnoe stopten met kracht de boodschappers van Yama, die (de jieva van) Ajaamila, de echtgenoot van de dienstmeid, meesleurden uit het binnenste van zijn hart.

32. Aldus gedwarsboomd, vroegen de boodschappers van Yama: “Wie zijt gij om het bevel van Yama, de god die de rechtvaardigheid voorzit, te trotseren?

33. Wiens dienaren zijt gij? Vanwaar komt ge? Waarom belet ge dat wij deze persoon meenemen? Zijt ge goden of halfgoden of zijt ge belangrijke siddhas?

34. Ge hebt allen ogen als lotusbladeren, ge draagt gele zijden gewaden en zijt getooid met diademen, oorringen en schitterende bloemenkransen van lotusbloemen.

35. Ge zijt in de volle bloei van uw leven. Allen bezit ge vier mooie armen. Ge ziet er majesteitelijk uit met boog, pijlkoker, zwaard, knots, schelphoorn, discus en lotus.

36. Door uw luister verdrijft ge de duisternis uit alle windstreken en doet de luister van anderen verbleken. Waarom hindert ge ons, de gehoorzame dienaren van Yama, de beschermer van de morele wet?”

Shrie Shoeka zei:

37. Toen de dienaren van Yama dit vroegen aan de dienaren die de bevelen van Heer Vaasoedeva uitvoerden, werden ze op gelach onthaald en kregen ze het volgende antwoord dat werd gegeven met een stem diep als de donder.

De boodschappers van Vishnoe antwoordden:

38. Indien ge waarlijk uitvoerders zijt van de bevelen van de koning van de rechtvaardigheid, zeg ons dan wat de ware aard van de rechtvaardigheid is en wat het karakteristieke kenmerk van dharma (wet, rechtvaardigheid, religie) is?

39. Hoe wordt een straf bepaald? Wat wordt beschouwd als het juiste onderwerp? Wie verdient straf? Zijn ze allen strafbaar of slechts enkelen onder hen?

De dienaren van Yama antwoordden:

40. Wat verordend is in de Vedas is dharma of rechtvaardigheid. Wat tegen de voorschriften van de Vedas indruist is adharma (onrechtvaardigheid). We hebben het van de traditie gehoord dat de Vedas de belichaming zijn van Naaraayana en aangezien ze de adem van de Heer zijn, bestaan ze op zichzelf.

41. Het is de Heer door wie al deze levende wezens, die gemaakt zijn van de drie goenas sattva, rajas en tamas (de eigenschappen evenwicht, rusteloosheid en inertie) en die van elkaar worden onderscheiden door hun respectieve eigenschappen, benamingen, activiteiten en vormen, worden gedragen in zijn eigen Wezen.

42. De Zongod, de Vuurgod, het Uitspansel, de Windgod, koeien, de Maangod, de schemeringen, dagen en nachten, de hoofdwindstreken, de voorzittende godheden van Water en Aarde, de Tijd en (de god) Dharma zijn allen getuige (van de handelingen) van belichaamde wezens.

43. Wat zij zien als onrechtvaardigheid wordt beschouwd als de juiste reden voor bestraffing. Alle plegers van wandaden verdienen te worden bestraft naargelang van de aard van hun misdrijf.

44. O zondelozen, handelingen, verdienstelijk of zondig, worden gesteld door vereenzelviging met de goenas. Want niemand die bekleed is met een lichaam kan zonder handeling blijven.

45. Dezelfde persoon geniet de vruchten van dezelfde verdienstelijke of zondige daad in de volgende wereld op dezelfde manier en in dezelfde mate waarin die daad door hem werd gesteld op deze wereld.

46. O grote goden, zoals er een drievoudige verscheidenheid wordt gevonden in levende wezens naargelang van het verschil in hun respectieve goenas, zo mag hetzelfde worden verondersteld in hun volgend leven.

47. Zoals de tegenwoordige tijd wordt bepaald door de kenmerken van andere periodes die eraan voorafgaan en die erop volgen, zo duidt het huidige leven aan welke rechtvaardige en zondevolle handelingen in het verleden werden gesteld en die ook in de toekomst zullen worden gesteld.

48. Verblijvend in zijn eigen hoofdstad ziet de god Yamadharma duidelijk door zijn geestelijke kracht de vorige vorm van de jieva (die zijn lichaam heeft afgelegd) en denkt hij diep na over wat de toekomstige staat van de jieva moet worden, want zijne hoogheid is alwetend zoals de god Brahmaa.

49. Zoals iemand die slaapt zich in de droomstaat vereenzelvigt met het lichaam dat in de droom wordt gemanifesteerd en zijn lichaam niet kent in de staat die aan de droom voorafgaat of het lichaam dat hij zal aannemen in de volgende droom, zo kent de onwetende jieva tengevolge van avidyaa (onwetendheid) zijn huidig lichaam zoals gemanifesteerd door de handelingen van zijn vorig bestaan, maar niet het lichaam in zijn vorig leven noch het lichaam in zijn volgend leven tengevolge van het verlies van zijn herinnering aan vorige levens.

50. Met vijf actieorganen (zich voortbewegen, grijpen, de spraak, de voortplanting en de uitscheiding) voert de jieva zijn handelingen uit; met vijf zintuigen neemt hij de vijf zintuiglijke voorwerpen waar. De ene jieva, de zeventiende, gecombineerd met de zestiende, dat wil zeggen de geest (de andere vijftien: vijf zintuigen, vijf actieorganen, vijf subtiele elementen als basis van de zintuiglijke voorwerpen), ervaart helemaal alleen de drievoudige voorwerpen voorgesteld door de zintuigen, de actieorganen en de geest.

51. Dit subtiele lichaam (lingam) dat samengesteld is uit zestien delen (opgesomd in vers 50) en dat drie krachten bezit (van de goenas sattva, rajas en tamas) is beginloos. Het houdt een mens gebonden aan samsaara (kringloop van geboorte en dood), dat hem vreugde, zorgen, angst en lijden geeft.

52. Het onwetende belichaamde wezen dat de groep van zes (vijf zintuigen en de geest) niet heeft onderworpen, wordt gedwongen handelingen te stellen ondanks zichzelf. Zoals een zijdeworm zich in zijn cocon verbergt, zo bedekt hij zich met het net van karmas en slaagt er niet in de uitweg te zien.

53. Niemand kan waarlijk zonder handeling blijven, zelfs niet een ogenblik, want iedereen is hulpeloos en wordt gedwongen een of andere daad te stellen door passies zoals gehechtheid enz., die ontstaan uit de drie goenas als gevolg van indrukken van vorige handelingen (zie Bhagavad Gietaa III 5).

54. Met avyakta (ongemanifesteerd lot, adrishta) als de instrumentale oorzaak worden het fysieke lichaam en het subtiele lichaam (linga shariera) gevormd. Volgens de krachtige impulsen van de jieva wordt hij gevormd naar zijn moeders vorm of naar zijn vaders persoonlijkheid.

55. Deze tegengestelde staat van de Poeroesha (wezenlijke werkelijkheid, die in wezen zaligheid is) was het gevolg van het contact met prakriti (de natuur). Dit lost zich op in een korte tijd door zijn devotie tot God.

56. Hij (Ajaamila) was opgeleid in de studie van de Vedische overlevering. Hij was de verblijfplaats zelf van een goede geaardheid, rechtvaardig gedrag en deugdzaamheid. Hij hield zich strikt aan zijn geloften, was zachtmoedig, zelfbeheerst, waarheidsgetrouw, meester van mystieke formules, zuiver.

57. Hij placht zijn leraren, het heilige vuur, de gasten en oudere bejaarde familieleden te dienen. Hij was vrij van trots, een vriend van alle levende wezens, een man van weinig woorden. Hij was een heilig man, vrij van afgunst.

58. Op zekere dag ging deze brahmaan die gewend was zijn vaders bevelen uit te voeren naar het woud. Hij keerde terug met vruchten, bloemen, stokken voor het offervuur en koeshagras (insectenwerend gras om op te zitten).

59, 60. Op de terugweg zag hij een zekere schaamteloze, wulpse en dronken shoedra (lid van de laagste kaste) in het gezelschap van een slet wier ogen eveneens zwommen in de alcohol. De schaamteloze shoedra was die vrouw die naast hem stond met de knoop van haar sari losgemaakt (half naakt) zingend en grappen makend het hof aan het maken.

61. Toen hij haar in de armen zag die erotisch waren beschilderd raakte Ajaamila onmiddellijk opgewonden en was hij buiten zijn zinnen.

62. Ondanks zijn pogingen om zich te beheersen met al zijn redeneervermogen en geleerdheid kon hij zijn geest niet tot rust brengen noch zijn hart kalmeren, dat opgewonden was door de god van de liefde (Kaama).

63. Bezeten door de duivel van passie voor haar, verloor hij zijn geest. Over haar broedend in gedachten verzuimde hij zijn voorgeschreven religieuze plichten.

64. Met heel zijn voorouderlijk bezit probeerde hij haar te verleiden tot vulgair vleselijk genot en haar over hem tevreden te stellen.

65. De zondaar wiens oordeel verlamd was door de zijdelingse blikken van die lichtzinnige vrouw verliet kort daarop zijn jonge brahmaanse vrouw die geboren was in een goede familie.

66. Die dwaas haalde zijn geld van overal op rechtvaardige of verwerpelijke manieren om het gezin van die vrouw te onderhouden.

67, 68. Aangezien deze kerel alle geboden van de Shaastras (Schriften) verkrachtte en een losbandig leven leidde dat wordt veroordeeld door edele mensen en gedurende een lange tijd een zondig bestaan leidde in een onzuivere conditie en onrein voedsel at, zullen wij deze zondaar, die niets deed om voor zijn zonden te boeten, in de aanwezigheid brengen van de god die de roede van de straf hanteert (Yama). Daar zal hij worden gelouterd door straf.

HOOFDSTUK TWEE

Verklaring van het Bhaagavata Dharma; doeltreffendheid van de Naam van de Heer en Ajaamila’s opstijging naar Vishnoeloka

Shrie Shoeka zei:

1. Nadat ze hadden geluisterd naar de uiteenzetting van de boodschappers van Yama, antwoordden de engelen van Heer Vishnoe, die meesters in filosofie en ethica waren, O koning (het volgende).

De boodschappers van Vishnoe zeiden:

2. O hoe jammer, onrechtvaardigheid beïnvloedt degenen die de ware aard ervan zouden moeten inzien. Ze straffen ten onrechte mensen die geen zondaars zijn en die de straf niet verdienen.

3. In wie kunnen schepselen een toevlucht zoeken als onrechtvaardigheid bezit heeft genomen van hun vaderlijke beschermers en leraren zoals heersers die worden verondersteld welwillend, rechtvaardig en onpartijdig te zijn?

4. Wat een belangrijk persoon doet, wordt nagebootst door de gewone man. Wat hij vooropstelt als een norm of beschouwt als een autoriteit dat wordt door de massa’s gevolgd.

5. Een gewoon mens weet evenmin als een bruut uit zichzelf wat rechtvaardig en wat onrechtvaardig is. Hij legt zijn hoofd vol vertrouwen in de schoot (van een vaderlijke beschermer als Yamadharma, de god van de rechtvaardigheid) en slaapt en rust zonder enige angst.

6. Hoe kan het juist zijn dat iemand die echt het vertrouwen van alle wezens geniet en enig mededogen heeft zich verraderlijk opstelt jegens iemand die zich volledig aan hem heeft overgegeven in geloof en vriendschap koestert en zich van geen kwaad bewust is?

7. Dat deze man (Ajaamila) zelfs in een hulpeloze staat de naam van Hari uitsprak die leidt tot de uiteindelijke hoogste Zaligheid heeft alle zonden goedgemaakt die hij beging zelfs in miljoenen van zijn vorige levens.

8. Door de vier lettergrepen Naa-raa-ya-na uit te spreken (toen hij zijn zoon riep) heeft deze zondaar al zijn zonden goedgemaakt.

9, 10. Een dief, een dronkaard, een pleger van verraad jegens zijn vriend, de moordenaar van een brahmaan, iemand die het bed van zijn leraar schendt (die met de vrouw van zijn leraar slaapt), de doder van een vrouw, een koning, een oudere of een koe en andere soorten zondaars, voor hen allen is het uitspreken van de naam van de Heer de meest afdoende boetedoening, want de geest van de Heer wordt aangetrokken door de zondaar die zijn naam uitspreekt (of de geest van de zondaar wordt aangetrokken tot de Heer).

11. Een zondaar wordt niet zo grondig gezuiverd en in dezelfde mate door boetedoeningen en het houden van geloften, zoals voorgeschreven door de meesters van de Vedische wijsheid, als door het uitspreken van de lettergrepen van de namen van Hari, aangezien zijn naam de heerlijkheden van de Heer suggereert. Het effect van de naam van de Heer raakt niet uitgeput en verdwijnt niet onmiddellijk na het verdrijven van de zonde zoals in het geval van Krichcchra en Chaandraayana (zuiveringsrituelen).

12. Want als de geest opnieuw op het slechte pad gaat, zelfs na het proces van boetedoening, dan was die handeling van boetedoening niet doeltreffend. Voor degenen die hun zondevolle handelingen willen uitwissen, is het herhaaldelijk prijzen van de verdiensten van het herhalen van de naam van Hari de zekere remedie aangezien ze de geest zuivert.

13. Voer hem (Ajaamila) dus niet mee op de verkeerde weg (naar de hel). Hij heeft al zijn zonden volledig uitgeboet. Hij sprak de volledige naam van de Heer uit toen hij op het punt stond te sterven (daarna had hij geen gelegenheid meer om te zondigen).

14. Experts in de Shaastras (Schriften) zeggen dat het uitspreken van de naam van de Heer, al is het om een andere persoon aan te duiden of in vriendschappelijke grappen of als een tussenvoeging tijdens het zingen van een lied of uiterlijk met schijnbaar een gebrek aan respect, verdrijft volledig alle zonden.

15. Iemand die de naam van de Heer onbewust uitspreekt of terwijl hij valt, neerstort, wordt verminkt, wordt gebeten (door een slang) of geslagen, verdient niet te worden gefolterd in de hel.

16. Zware en gemakkelijke vormen van boetedoening voor zonden van erge of lichte aard werden uitgedacht en neergelegd door de grote wijzen. (Maar er is geen dergelijk onderscheid in het geval van de naam van de Heer.)

17. Deze zonden worden weggewassen door verstervingen, liefdadigheid, Japa (herhaling van een mantra) en zulke andere methodes. Maar het hart van de zondaar wordt daardoor niet gezuiverd. Dat wordt bewerkstelligd door de voeten van de Heer te dienen.

18. De naam van Heer Vishnoe die onophoudelijk wordt gezongen of gepreveld verbrandt alle zonden, zoals vuur brandstof verbrandt, ongeacht iemands kennis of onwetendheid.

19. Zoals het krachtigste geneesmiddel, al wordt het per toeval genomen, zonder besef van zijn doeltreffendheid, zijn genezend effect moet tonen, zo tonen ook de gewijde formules die bestaan uit de naam van de Heer hun doeltreffendheid zelfs als ze toevallig worden herhaald, zonder dat men de hoogste zuiverende kracht ervan kent.

Shrie Shoeka zei:

20. O koning, nadat ze het pad van de Heer op een logische en overtuigende manier hadden uitgelegd en nadat ze hem (Ajaamila) hadden bevrijd uit de strop van Yama, verlosten ze hem van de dood.

21. De boodschappers van Yama die aldus werden weggestuurd benaderden god Yama en brachten aan koning Yamadharma getrouw verslag uit van het gehele voorval, O veroveraar van vijanden.

22. Toen de brahmaan volledig uit de strop van Yama was getrokken, verdween zijn angst en werd hij weer zijn normale oude zelf (hervatte hij zijn toegewijd leven van voorheen). Verrukt door hun verschijning boog hij het hoofd voor de dienaren van Vishnoe.

23. Toen de dienaren van Vishnoe zagen dat hij hen wilde toespreken, verdwenen ze onmiddellijk terwijl hij toekeek, O zondeloze koning.

24. Ook Ajaamila hoorde het gesprek van de boodschappers van Yama en van Vishnoe over het (ritualistische) dharma, zoals het wordt uiteengezet in drie Vedas en dat gebaseerd is op de goenas, alsook over het zuivere dharma dat behoort tot de Heer en dat de drie goenas overstijgt.

25. Nadat hij de grote glories van Shrie Hari had horen beschrijven, vatte hij onmiddellijk een oprechte devotie op voor de Heer. Denkend aan zijn verwerpelijk verleden voelde hij een diep berouw.

26. “Helaas, hoe verschrikkelijk betreurenswaardig was het dat ik me niet kon bedwingen en dat ik mezelf verwekte in de vorm van de zonen van een shoedra vrouw waardoor ik mijn brahmaanschap heb ontwijd.

27. Ik moet me schamen, ik die word veroordeeld door goede mensen als een zondige ellendeling en die een donkere smet op mijn familie ben, ik die mijn deugdzame, jonge vrouw verliet voor een aan de drank verslaafde slet.

28. Helaas, ik ben een ondankbare, gemene kerel die zijn hulpeloze, arme, bejaarde en zieke ouders in de steek liet, zodat ze niemand meer hadden om voor hen te zorgen.

29. Ik zal dan ook vanzelfsprekend in de verschrikkelijkste van alle hellen vallen waar wellustige schenders van het pad van de rechtvaardigheid de folteringen ondergaan waaraan Yama hen onderwerpt.

30. Was dit een droom of een wonder of was het werkelijk wat ik zag? Waar zijn de wezens met de stroppen nu die me vandaag (uit mijn lichaam) trokken?

31. En waar zijn die vier prachtig ogende siddhas nu, die me verlosten toen ik in een strop naar de onderwerelden werd gesleurd?

32. Al ben ik een ellendig wezen toch moet er een of andere voorspoedige daad zijn (in een vorig leven) dat ik deze belangrijke goden mocht aanschouwen waardoor mijn geest nu sereen en vredig is.

33. Hoe kan anders de tong van een onreine zondaar als ik, die van een shoedra vrouw hield, op het ogenblik van de dood de naam van Heer Vishnoe herhalen?

34. O, wat een contrast met een schaamteloze schurk en een zondaar als ik! Ik heb mijn brahmaanschap en de voorspoedige naam van Heer Naaraayana geschonden.

35. Maar al is dat het geval toch zal ik mijn geest en de vijf zintuigen en vijf actieorganen en de adem beheersen en zal ik het pad betreden waardoor ik niet ten onder zal gaan in de verblindende duisternis van de zielsverhuizing.

36. Nadat ik me heb bevrijd van de banden die het gevolg zijn van avidyaa (onwetendheid), lust en (zelfzuchtige) handelingen, zal ik een vriend zijn van alle wezens, sereen, vriendelijk, mededogend en zelfbeheerst.

37. Ik zal me bevrijden, ik die volledig bezeten ben van de Maayaa (illusie) van de Heer in de vorm van een vrouw, die me, zielig als ik was, deed dansen en spelen als een hert dat wordt gehouden als amusement.

38. Nadat ik de notie van ‘ik en mijn’ in verband met mijn lichaam heb opgegeven en mijn denken heb geconcentreerd op de echte Werkelijkheid, zal ik mijn geest vestigen op de Heer. Mijn geest werd gezuiverd door het zingen van de naam van de Heer.”

Shrie Shoeka zei:

39. Op die manier voelde hij, door de omgang van een ogenblik met de toegewijden (de dienaren van Vishnoe), een grondige afkeer voor het wereldse leven en vrij van alle banden begaf hij zich op weg naar Gangaadvaara (het moderne Haridvaara).

40. Hij vestigde zich in die gewijde plaats voor de beoefening van Yoga. Hij trok al zijn zintuigen en actieorganen terug en concentreerde zijn geest op het Zelf.

41. Hij verbrak dan de vereenzelviging met de goenas, namelijk met het lichaam, de zintuigen enz. en door zijn geest te concentreren, kon hij hem vestigen op het hoogste Brahman (het Absolute), dat de wezenlijke Werkelijkheid van de Heer en de belichaming van Bewustzijn en Zaligheid is.

42. Met zijn geest en intellect aldus vaststaand in Brahman riep de brahmaan in gedachten de gedaanten van de boodschappers van Vishnoe op. Hen herkennend als degenen die hij voordien had gezien, stond hij op en boog diep het hoofd.

43. Na dat visioen legde hij zijn lichaam af op de gewijde plaats (Haridvaara) in de Gangaa (Ganges) en nam onmiddellijk de vorm aan van de dienaar van de Heer.

44. Samen met de dienaren van Heer Vishnoe, steeg de brahmaan in de gouden hemelwagen, die hem door de hemelen naar de verblijfplaats van de Heer van Shrie (Vishnoe) bracht.

45. De echtgenoot van de dienstmeid, die al zijn religieuze plichten had verzuimd en zijn geloften had geschonden en die uit zijn brahmaanschap was gevallen door zijn verwerpelijke daden, waarvoor hij in de hel zou worden geworpen, werd verlost op het ogenblik zelf dat hij de naam van de Heer uitsprak.

46. Er is voor degenen die naar moksha (verlossing) verlangen geen betere en meer doeltreffende methode om de wortel van de zonde door te hakken dan het onophoudelijk zingen van de naam van de Heer van vereerde voeten (Vishnoe). Door zijn toevlucht te zoeken in herinnering aan de naam de Heer wordt de geest niet opnieuw in (zelfzuchtige) daden getrokken, maar door andere handelingen (dan het zingen van de naam van de Heer) wordt hij bevlekt door rajas en tamas.

47, 48. Hij die luistert met diep geloof en eerbied naar deze esoterische, zonden vernietigende legende en die ze met devotie vertelt, gaat waarlijk nooit naar de hel, noch worden ooit de ogen van de dienaren van Yama op hem geworpen. Hoe onfortuinlijk de sterveling hier ook mag geweest zijn, in het domein van Vishnoe wordt hij hogelijk vereerd.

49. Door de naam van de Heer te roepen, gericht tot zijn zoon, op het ogenblijk van zijn dood, bereikte Ajaamila de verblijfplaats van Heer Vishnoe. Wat moet dan worden gezegd over iemand die de naam uitspreekt met geloof en devotie?

HOOFDSTUK III

Yama verklaart de grootheid van Vishnoe

De koning vroeg:

1. Wat antwoordde de god Dharmaraaja (Yama, de voorzittende godheid van de rechtvaardigheid), aan wiens autoriteit deze wereld onderworpen is en wiens bevelen werden genegeerd door de dienaren van Vishnoe, aan zijn dienaren toen zij verslag over dat incident hadden uitgebracht?

2. O wijze, niemand hoorde ooit dat een straf of een bevel van god Yama werd verworpen. Ik ben er vast van overtuigd, O wijze, dat niemand anders dan gij deze twijfel uit de geest van de gewone mens kan verdrijven.

Shrie Shoeka zei:

3. O koning, de dienaren van Yama wier pogingen werden verijdeld door de boodschappers van Vishnoe, spraken hun Heer Yama, meester van de stad Samyaminie, als volgt toe.

Yama’s boodschappers zeiden:

4. O Heer, hoeveel bestuurders van de wereld van levende wezens die drie types van handeling stellen (verdienstelijke, zondige en gemengde) zijn er en hoeveel zijn er die ontheffing kunnen geven van de vruchten ervan?

5. Indien er een aantal heersers waren bekleed met de macht de roede van de bestraffing te hanteren (recht te doen geschieden) wie zou dan bepalen wie naar de hel gaat en wie nectar geniet (ingeval de heersers akkoord gaan) en dan zouden soms hemel en hel iemand tegelijk toekomen (ingeval de heersers niet akkoord gaan)?

6. Men kan opwerpen dat het geen belemmering is als men aanneemt dat verscheidene heersers elk afzonderlijk de daden kunnen beoordelen van grote aantallen wezens. Maar in dat geval behandelen ze de zaak van een groot aantal wezens die verdiept zijn in menigvuldige activiteiten en wordt hun heerschappij herleid tot een theoretische formaliteit, zoals die is toegekend aan schatplichtige prinsen onder een keizer.

7. Gij zijt dan ook (aangezien een meervoudigheid van heersers onhoudbaar is) de enige opperste heerser van alle wezens, de goden inbegrepen. Gij zijt de enige heerser en rechter die oordeelt over goed en kwaad en de houder van de scepter van de gerechtigheid die naar de hemel of de hel verwijst.

8. Uw autoriteit werd vandaag tot nul herleid en heeft opgehouden te bestaan in de wereld aangezien uw bevel opzij werd geschoven door vier wonderbare siddhas.

9. Terwijl een zondaar, in overeenstemming met uw bevel, naar de folterkamer (in de hel) werd gebracht, sneden ze zijn strikken door en bevrijdden hem.

10. Zodra het woord Naaraayana werd uitgesproken (door de zondaar), haastten ze zich te zeggen: “Wees niet bang.” Wij willen van u dan ook weten wie ze zijn, indien het in ons voordeel is dat wij hen kennen (er komen misschien moeilijkheden van als we hen onrespectvol behandelen).

Shrie Shoeka zei:

11. Toen hem dit werd gevraagd was god Yama, heerser over alle schepselen, tevreden en in gedachten de lotusvoeten van Hari oproepend, antwoordde hij.

Yama zei:

12. “Heel verschillend van mij is de opperste Heerser van de bewegende en bewegingloze schepping. In Hem ligt het heelal geweven zoals schering en inslag in een stuk stof. Het is uit zijn delen dat de schepping, instandhouding en vernietiging van het heelal gebeuren. De hele wereld valt onder zijn volmaakte controle, zoals een os in bedwang wordt gehouden door het touw door zijn neus.

13. Zoals ossen worden vastgemaakt aan een lang touw, zo bindt Hij mensen aan zijn woord (de Vedas) door hen aan te stellen en hen hun respectieve plichten voor te schrijven. Deze mensen die dus gebonden zijn door hun aanstelling en plichten vrezen en vereren Hem.

14, 15. Ik, de grote Indra, Nirriti, Varoena, de Maangod, de Vuurgod, god Shiva, de Windgod, Brahmaa, de (twaalf) zonen van Aditi, de Vishvadevas, de (acht) Vasoes, halfgoden Saadhyas, de (negenenveertig) Windgoden, de groep van (elf) Roedras samen met de Siddhastam van halfgoden en andere stamvaders van het heelal (zoals Mariechi), heersers van goden, Bhrigoe en anderen, die niet worden besmet door rajas en tamas, al dezen, al worden ze beheerst door de eigenschap sattva, worden misleid door zijn Maayaa en begrijpen zijn intenties niet. Wat dan met anderen?

16. Jievas (individuen) kunnen Hem waarlijk niet zien of bevatten met hun zintuigen, hun geest of levenskracht of met de spraak, al bestaat Hij in hun hart en doordringt Hij hen allen, evenmin als vormen het gezichtsvermogen kunnen zien (dat hen openbaart). Hij overstijgt alles.

17. Over het algemeen trekken de boodschappers van Hari, het hoogste Zelf, de onafhankelijke opperste Heerser, de alles overstijgende Heer van Maayaa (illusie), rond in deze wereld. Ze hebben een aantrekkelijke persoonlijkheid en dezelfde vorm, eigenschappen en aard als hun Heer.

18. De boodschappers van Vishnoe worden vereerd door de goden. Hun hoogste wonderbare vormen kunnen niet gemakkelijk worden waargenomen. Ze beschermen de sterfelijke toegewijden van Vishnoe tegen vijanden van mij en van allen evengoed.

19. (Het geheim van) de doctrine, zoals verkondigd door de Heer zelf, kon niet worden begrepen door degenen die worden gedomineerd door sattva, zoals wijzen, goden, en vooraanstaande siddhas. Hoe kan ze dan worden begrepen door demonen en mensen en minder nog door Vid-yaadharas en Chaanaras?

20, 21. Wij twaalf -Brahmaa (de schepper), Naarada (de hemelse wijze), god Shiva, Sanatkoemaara, Kapila (grondlegger van de Saankhyafilosofie), Manoe, Prahlaada, Janaka, Bhieshma, de demon Bali, Shoeka (de zoon van Vyaasa) en wijzelf- kennen de essentie van het dharma zoals verklaard door de Heer. Het is uiterst heilig, zuiver, geheim en moeilijk te begrijpen. Wie het kent, bereikt de onsterfelijkheid (moksha, de verlossing).

22. Dit alleen werd onthouden (voorgeschreven in de Dharma Shaastras) als het hoogste dharma (gewijde plicht) voor alle mensen op deze wereld, namelijk dat ze devotie moeten cultiveren voor de Heer door zijn naam te herhalen.

23. Kijk naar de grote doeltreffendheid van het uitspreken van Hari’s naam, mijn jongens. Het is daardoor dat zelfs Ajaamila werd gered uit de strop van de dood.

24. Dat zelfs een groot zondaar als Ajaamila, terwijl hij op het punt stond te sterven, gewoon de naam uitgilde van zijn zoon, Naaraayana, en daardoor de verlossing bereikte, toont aan dat dit (naamabhaasa, herhaling van de naam van de Heer) genoeg is om alle zonden uit te wissen en dat de verheerlijking van de eigenschappen en daden van de Heer en het zingen van zijn naam niet allemaal nodig zijn voor de vernietiging van zonden en van de indrukken (vaasanaas) die werden achtergelaten door de zonden.

25. Wijzen zoals Manoe zijn in dit geval (dat ze doeltreffendheid van het herhalen van de naam van Hari niet ten volle beseffen). Helaas, hun geest is voldoende misleid door de godin Maayaa. Hun intellect is gericht op de drie Vedas, die in een bloemrijke taal aantrekkelijke vruchten (van offers en rituelen) beloven. En ze leggen zich met groot vertoon toe op de uitvoering van offerhandelingen.

26. Deze redenering volgend, stellen mensen met een goed verstand daden met een geconcentreerde geest die leiden tot liefdevolle devotie voor de Heer van oneindige eigenschappen. Ze verdienen geen straf in mijn handen. Zonden die worden begaan door hen worden vernietigd door het bezingen van de glorie en het zingen van de naam van Degene die overvloedig wordt bezongen door de Vedas.

27. Benader deze goede zielen niet die een toevlucht zochten in de Heer en die allen zien op dezelfde manier en wier heilige verhalen dan ook worden bezongen door goden en siddhas, want ze worden beschermd door de knots van Hari en wij noch de god van de Tijd zijn gemachtigd hen te bestraffen.

28. Breng de booswichten die afkerig zijn van de zoete honing van de lotusvoeten van Moekoenda (Hari, de gever van moksha of verlossing), die onophoudelijk wordt geproefd door de paramahamsas (asceten van de hoogste orde, edele swamis), die niets anders dan zichzelf bezitten en die onderlegde kenners van die zoetheid zijn. Breng ook degenen die hun hart hebben verpand aan materieel bezit, want dat is de weg naar de hel.

29. Breng die kerels bij mij wier tong de uitstekende eigenschappen van de Heer niet beschrijft en die zijn naam niet uitspreken en wier geest niet denkt aan de lotusvoeten van Hari, wier hoofd zelfs niet eenmaal buigt voor Shrie Krishna en die geen dienst hebben bewezen aan Heer Vishnoe.

30. Moge de eerbiedwaardige Heer Naaraayana, de Oude Poeroesha, me vergeven voor de belediging die werd begaan door mijn mensen die zijn mensen zijn, want voor onwetende toegewijden is het vouwen van de handen in verering voor grote wezens de manier om vergiffenis te vragen. Ik buig voor de volmaakte Poeroesha.”

31. Het bezingen van de naam en de glorie van Vishnoe is dan ook weldoend en zalig voor de hele wereld. O koning van de Koeroes, begrijp dat dit een grondige uitboeting van de grootste zonden is.

32. De geest wordt niet in dezelfde mate gezuiverd door geloften als door de juist ontwikkelde toewijding van degenen die voortdurend luisteren naar de grote exploten van Vishnoe en die deze ook bezingen.

33. Wie de zoete honing proefde van de lotusvoeten van Shrie Krishna vindt geen plezier in voorwerpen die worden voorgeschoteld door Maayaa (de illusie). Hij schuift ze met afkeer opzij, omdat ze leiden tot zonde en lijden. Wie echter geen besef heeft van de zaligheid van toewijding wordt overrompeld door passies en wil de zonde uit zijn hart bannen door ander karma, maar dat leidt op zijn beurt tot ander kwaad.

34. O koning, de dienaren van Yama waren niet verbaasd nu de grootheid van Vishnoe, zoals ze werd beschreven door hun meester, tot hen doordrong. Ze waren van dan af bang voor wezens die een toevlucht hadden gezocht in Vishnoe. Ze durven hen sedert die dag zelfs niet meer aankijken.

35. De eerwaardige Agastya, die was gezeten op (de top van) de Malaya om Vishnoe te vereren, vertelde me deze geheime historische legende.